Les nummer twee - leçon N°2
welke woorden - quelques verbes :
1.
Spreken = ParlerIk spreek = Je parle
je spreekt / spreek je ( beleefd form) = Tu parles/parles tu (forme polie )
Hij/ze spreekt = il/elle parle
we spreken = Nous parlons
Jullie spreken = vous parlez
Hij/ze Spreken = Ils/elles parlent
2. Schrijven = écrireIk schrijf = j'écris
Je schrijft / Schrijf je (bellefd form) = tu écris/écris tu (forme polie)
Hij/ze Schijft = Il/elle écrit
We Schrijven = nous écrivons
Jullie Schrijven = vous écrivez
Hij/ze Schrijven = Ils/elles écrivent
3. Hebben = avoirIk heb = j'ai
Je hebt / Heb je (bellefd form) = tu as / as tu (forme polie)
Hij/ze heeft = il/elle a
We hebben = nous avons
Jullie hebben = vous avez
Hij/ze hebben = ils/elles ont
4. Wachten = attendreIk Wacht = j'attend
je wacht = tu attends
hij/ze wacht = Il/elle attend
We wachten = nous attendons
Jullie wachten = vous attendez
Hij/ze wachten = ils/elle attendent
5. eten = manger (niet mergen met/ne pas confondre avec heten = se présenter )Ik eet = je mange
Je eet = tu manges
hij/ze eet = il/elle mange
We eten = nous mangeons
Jullie eten = vous mangez
Hij/ze eten = ils/elles mangent